 |
 |
|
 |
 |
|
 |
NATUURBEHEER IN DE KNEL
Dat met het natuurbeleid onder het huidig kabinet niet zo best is gesteld, is bij menigeen wel bekend. Hoewel velen hiertegen massaal verzet plegen, denkt staatsscretaris Bleeker er vooralnog niet aan om zijn plannen om te buigen. Net als menig bewindspersoon van dit kabinet vertoont zijn houding net zoveel souplesse als een eiken plank. Hieronder de brief van de BMFdie aan hem is gericht, maar waar hij zich niets van aan zal trekken. De biodiverstiteit en de bijen zullen het nog moeilikker krijgen dan ze al hebben.
Tilburg, 15 november 2011
Aan: Ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie
T.a.v. de heer H. Bleker, staatssecretaris
Postbus 20401,
2500 EA ‘s-Gravenhage
Kenmerk: NL 00.51-294-hg
Betreft: nieuwe Wet natuur
Geachte heer Bleker,
Hierbij geven wij gevolg aan uw verzoek om te reageren op uw wetsvoorstel voor een
nieuwe Wet natuur.
De Brabantse Milieufederatie onderschrijft de zienswijzen van Natuurmonumenten,
Vogelbescherming Nederland, Soortenbescherming Nederland, de Faunavereniging, de
Waddenvereniging en Stichting Das & Boom, die u als hier herhaald en ingelast dient te
beschouwen. Wij zijn het met hen eens dat de voorgestelde wijzigingen in de
natuurwetgeving een verslechtering zijn voor wat betreft de bescherming van dier- en
plantensoorten in Nederland en de instandhouding van hun natuurlijke leefmilieus.
Aanvullend op deze reacties hebben wij een aantal opmerkingen over de nieuwe wet die wij
voor de leesbaarheid in bijgevoegde en van onze reactie deel uitmakende bijlage op een
rijtje hebben gezet.
I
nternationale verplichtingen gaan uit van de
algehele
bescherming van de inheemse flora
en fauna en hun natuurlijke verspreidingsgebieden in ieder land. Deze bescherming vereist –
aldus de verdragen – een nationale aanpak. Voor bedreigde soorten wordt bijzondere
aandacht gevraagd.
Uw wetsvoorstel gaat aan deze algehele bescherming voorbij en draagt daarmee niet bij aan
het behalen van de biodiversiteitsdoelstellingen zoals verwoord in het door Nederland
ondertekende Biodiversiteitsverdrag. Praktisch alle mogelijkheden om de natuur te
beschermen en te versterken worden geschrapt of afgezwakt en het aantal bejaagbare
dieren wordt meer dan verdubbeld.
U betoogt dat de Nederlandse natuur zo goed beschermd wordt dat de economie erdoor
wordt geschaad en dat de natuurbeschermingswetgeving daarom moet worden versoepeld.
Vervolgens vraagt u of de voorgestelde wijzigingen in de natuurwetgeving zullen bijdragen
aan de balans tussen ecologie en economie.
Nederland is in economisch opzicht een van de rijkste landen van Europa, echter wat de
kwaliteit van natuur en leefmilieu betreft behoort Nederland tot de armste en meest vervuilde
landen van Europa. Indien u ernaar streeft een balans te vinden tussen ecologie en
economie moet uw prioriteit ons inziens bij ecologie liggen. Daarvoor zijn een hoger niveau
van bescherming van de natuur en meer natuurareaal noodzakelijk. De door u voorgestelde
wetswijzigingen zullen er juist toe leiden dat de natuur in Nederland minder goed beschermd
wordt en uw beleid is erop gericht het areaal aan natuur in Nederland te verkleinen.
Op uw vraag of de voorgestelde wijzigingen in de natuurwetgeving zullen bijdragen aan de
balans tussen ecologie en economie is ons antwoord dus NEE.
U
stelt zich op het standpunt dat natuur de economie in de weg zit en voert een diametraal
tegengesteld beleid waarin wij ons niet kunnen vinden. Ecosystemen en biodiversiteit
behoren een wezenlijk onderdeel te zijn van het economisch denken van dit Kabinet willen
wij in Nederland de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toeroepen.
In 2005 tekenden de ministeries van LNV, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en
Milieu, samen met de provincie Noord-Brabant, het IUCN Nederlands Comité en het
European Centre for Nature Conservation het Countdown 2010 verdrag. Dit goede voorbeeld
werd in de daaropvolgende jaren door talloze Nederlandse gemeenten en organisaties
gevolgd met de ondertekening van de Countdown 2010 verklaring.
Wij betreuren uw natuurbeleid en de door u voorgestelde wijziging van de natuurwetgeving
ten zeerste en dringen er bij u op aan:
1) Uw wetsvoorstel tot versoepeling van de natuurwetgeving in te trekken, dan wel uw
nieuwe Wet natuur in overeenstemming te brengen met Biodiversiteitsverdragen
Countdown 2010, het Verdrag van Ramsar, het Verdrag van Bern, het Verdrag van
Bonn en de Habitat- en Vogelrichtlijn;
2) Uw internationale biodiversiteitsverplichtingen na te komen.
3) Met uw natuurbeleid aan te sluiten bij de koers van uw voorgangster en
minimaal
de
gemaakte afspraken met betrekking tot de EHS na te komen.
Met vriendelijke groet,
Nol Verdaasdonk,
directeur Brabantse Milieufederatie
Bijlage:
Op- en aanmerkingen op de ontwerp-Natuurwet
·
artikel 1.1 moet worden aangevuld met de definities van art. 1 Hrl die ten onrechte
nog niet omgezet in Nederlands recht (HvJEG 13 februari 2003, C-75-01; ook H.E.
Woldendorp in Bouwrecht Afl. 4 – april 2011). Dit is een uitstekende gelegenheid om
(eindelijk) uitvoering te geven aan genoemde uitspraak!;
-
artikel 1.1 moet worden aangepast voor zover het de definitie “jacht” betreft. Wij willen
in de definitie en MvT met name tot uitdrukking laten komen dat onder ‘jacht’ ook
moet worden begrepen: “het met de hond of anderszins op een terrein opsporen dan
wel bemachtigen van dieren”. Ter toelichting dient het volgende. Als jagers er op
uittrekken komt het in de praktijk regelmatig voor dat, als de jager zelf langs de
randen van het verpachtte jachtterrein loopt, de hond zich buiten het jachtterrein
begeeft, of dat de hond er op uit wordt gestuurd om buiten het verpachtte terrein,
dieren op te sporen of te bemachtigen (of te doden). Aan die praktijk moet een eind
komen door de hond ‘bij zich te houden’ (aan te lijnen of het commando ‘volgen’ te
geven) in het belang van eigenaren die uitdrukkelijk de jacht
niet
wensen te
verpachten voor de jacht (zie verder de voorgestelde aanvulling van de
intrekkinggronden van de jachtakte als bedoeld in artikel 5.4, lid 4);
-
artikel 1.9, lid 1, van het wetsvoorstel is met een ‘kan-bepaling’ veel te vrijblijvend
geredigeerd. Artikel 2.1, lid 7, bepaalt “dat de minister het desbetreffende besluit
(over aanwijzing speciale beschermingszones) kan wijzigen of intrekken
al dan niet
met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht”.
Dit is in strijd
met de algemene beginselen van bestuur, met name het zorgvuldigheids- en
rechtzekerheidsbeginsel;
-
het wetsvoorstel gaat er van uit dat alleen (de leefgebieden) van bepaalde soorten
(actief) beschermd moeten worden. Dat is in strijd met het Biodiversiteitsverdrag, het
Verdrag van Ramsar, het Verdrag van Bern, het Verdrag van Bonn en de Habitat- en
Vogelrichtlijn;
-
in het wetsvoorstel wordt slechts gedeeltelijk uitvoering gegeven aan de
aanvullende
beschermingsbepalingen van het Verdrag van Bern (en de Habitatrichtlijn) terwijl de
algemene
beschermingsbepalingen van het Verdrag van Bern (en de Habitatrichtlijn)
niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen;
-
De bevoegdheid in art. 2.9. om bij ministeriele regeling van tevoren te kunnen
bepalen welke categorieën van gevolgen, plannen en projecten, al dan niet in
combinatie met andere plannen, niet schadelijk zijn en via welke methode dit wordt
vastgesteld, is in strijd met de Habitat- en Vogelrichtlijn. De Minister kan hiermee
bepaalde plannen, projecten, gevolgen uitzonderen van de vergunningplicht;
-
internationale verplichtingen uit genoemd Verdrag van Bern, Bonn en het
Biodiversiteitsverdrag gaan uit van de totale bescherming van inheemse flora en
fauna en hun natuurlijke verspreidingsgebied in elk land, dus ook Nederland. Deze
bescherming vereist – aldus de verdragen – een nationale aanpak. Voor bedreigde
soorten wordt bijzondere aandacht gevraagd. Het onderhavige voorstel gaat daar
geheel aan voorbij! Dit wetsvoorstel beschermt nog slechts wereldwijd en Europees
wijd bedreigde diersoorten en dat nog slechts in bepaalde gebieden. Alle overige
soorten worden in strijd met deze verdragen onvoldoende beschermd;
-
in het wetsvoorstel wordt alleen (gedeeltelijk) uitvoering gegeven aan de aanvullende
verdragsbepalingen van het Verdrag van Bern, dus alleen aan de bepalingen die
betrekking hebben op de beschermde soorten (Bijlage III) en de strikt beschermde
soorten (Bijlage I en II), terwijl de algemene beschermingsbepalingen uit het Verdrag
van Bern (en uit de Habitatrichtlijn) ten onrechte geen plaats hebben gekregen in het
wetsvoorstel;
-
het wetsvoorstel noemt 100 dier- en plantensoorten die voortaan nog strikt zullen
worden beschermd (tabel 1 van bijlage 3 bij de MvT). Het betreft hier de soorten van
bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage IV Habitatrichtlijn. Voor alle andere
soorten, waaronder de soorten van bijlage III van het Verdrag van Bern, geldt dus het
strikte beschermingsregime niet (meer) in vergelijking met de huidige Flora- en
Faunawet. Sommige van die dier- en plantensoorten zijn Rode Lijst soorten en het
wetsvoorstel voorziet in een beschermingsregime dat slechts bestaat uit een verbod
om opzettelijk te doden en de algemene zorgplichtbepaling i.p.v. actieve
beschermingsmaatregelen.
Dit betekent onder andere dat voor deze soorten geen bescherming van het
leefgebied geldt. Het Verdrag van Bern (en - daarmee - de Habitatrichtlijn) verlangt
echter van Nederland dat het actief beschermingsmaatregelen neemt i.p.v. een
passief verbodsstelsel met een (algemene) zorgplichtbepaling. Daarmee is het
Verdrag van Bern onvolledig omgezet in Nederlandse wetgeving; e.e.a. betekent
onder andere ook dat van de elf in de Flora- en Faunawet beschermde dagvlinders
er straks nog maar drie blijven beschermd. Dat zijn de (Europees beschermde)
soorten grote vuurvlinder, pimpernelblauwtje en donker pimpernelblauwtje. De
libellen blijven in het voorstel iets beter beschermd, echter alleen maar de zeven
soorten die worden genoemd in de Europese natuurregels.
Alle andere soorten moeten straks worden beschermd door een zeer zwakke
(algemene) zorgplicht, waarbij alleen opzettelijk doden niet is toegestaan;
-
in artikel 1.8 van het wetsvoorstel wordt de zinsnede ‘alsmede voor hun directe
leefomgeving’ niet genoemd terwijl daar in de MvT bij het wetsvoorstel wel naar
verwezen wordt en dat ook in het huidige artikel 2 Flora- en Faunawet staat
genoemd;
-
een passief verbod om opzettelijk te doden is in strijd met de actieve soortenbeschermingsverplichtingen
van het Verdrag van Bern. Beschermde soorten dienen
door middel van passende en (actieve) beschermingsmaatregelen te worden
beschermd en ten aanzien van alle overige soorten dienen maatregen genomen te
worden om de populaties in een levensvatbare, duurzame, staat van instandhouding
te houden of te brengen. Een passief verbod om opzettelijk te doden met een niet
nader ingevulde zorgplichtbepaling, welke nog niet eens strafrechtelijk wordt,
gehandhaafd volstaat niet en komt in strijd met o.a. het Verdrag van Bern;
-
blijkens het voorgestelde artikel 3.11, lid 3 , kan ontheffing worden verleend van het
verbod van artikel 3.5. Het toetsingscriterium is het belang van één van de
voorgestelde artikelen 3.8, lid 5, of 3.11, lid 3 genoemde belangen. Dat betekent dat
niet wordt getoetst of de staat van instandhouding van de betreffende soort in het
geding komt, wat regelrecht in strijd is internationale en Europese soortenbeschermingsverplichtingen;
-
het verbod van artikel 3.1, lid 5 van het wetsvoorstel inhoudende: “het verbod,
bedoeld in het vierde lid (lid 4: het is verboden vogels opzettelijk te verstoren) is niet
van toepassing indien de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van
instandhouding van de desbetreffende vogelsoort”, is niet te handhaven;
-
in de huidige Flora- en Faunawet is het (ook) verboden om vaste rust- en
verblijfplaatsen te verstoren; het wetsvoorstel voorziet daar in strijd met internationale
verplichtingen niet in;
-
het voorgestelde artikel 3.8 staat een ruimere ontheffingsbevoegdheid toe dan artikel
9 van het Verdrag van Bern toestaat. Artikel 3.8 van het wetsvoorstel is letterlijk
overgenomen uit de Habitatrichtlijn. Aangezien bepalingen uit de Habitatrichtlijn
verdragsconform moeten worden geïnterpreteerd, dient het voorgestelde artikel 3.8
zodanig te worden aangepast dat het in overeenstemming met het Verdrag van Bern
zal zijn;
-
de bevoegdheid om ontheffing en vrijstellingen te verlenen wordt in het wetsvoorstel
gedecentraliseerd naar de provincie. Maar beantwoording van de vraag of daarbij de
staat van instandhouding in het geding komt zou landelijk gecoördineerd en
beantwoord moeten worden;
-
artikel 4.3, lid 1 en lid 2 van het wetsvoorstel is, zonder enige toelichting, letterlijk
overgenomen van de huidige Boswet (Wet van 20 juli 1961). Op grond van
genoemde bepalingen behoeft herplant pas binnen 3 jaar na de velling/teniet gaan
van de houtopstand plaats te vinden. De ruime termijn nodigt uit tot (lucratief)
misbruik. Wij hebben in het Brabantse buitengebied op verschillende plaatsen
(helaas) moeten constateren dat landgoedeigenaren en/of boeren die het gevelde
terrein als dumpplaats voor dierlijke mest gebruiken er vervolgens bijvoorbeeld maïs
op zaaien. De veel te ruime termijn nodigt daar ook toe uit!.
Deze ruime termijn is meestentijds niet nodig vanuit bosbouwkundig oogpunt want in
de praktijk wordt veelal direct na de velling herplant (eventueel met
ontheffing
een
ruimere termijn toestaan tot maximaal 3 jaar, waarbij dan aangetoond moet worden
dat de bodem niet meer geschikt is voor herplant van bos). De regeling (binnen 3 jaar
herplanten) is verder niet geschikt ter bevordering van de biodiversiteit, is niet
geschikt voor het creëren van foerageergebieden en is zeker niet geschikt om
natuurontwikkeling te bevorderen.
Daarom stellen wij voor dat de houtopstand “het eerstvolgende plantseizoen” dient te
worden herplant;
-
het onderscheid tussen de leden 4 en 5 van artikel 5.4 (de intrekkinggronden van een
jachtakte) moet komen te vervallen: álle gronden voor intrekking zouden
directe
intrekkinggronden moeten zijn. Bijvoorbeeld het misbruik maken van zijn
bevoegdheid om te jagen of dat de jachtaktehouder nalatig is te doen wat een goed
jager betaamt bij de uitoefening is maatschappelijk even onaanvaardbaar als het niet
afsluiten van een verzekering ter dekking van de eigen risico’s;
-
Voorts zou een reden moeten zijn voor directe intrekking van de jachtakte het
strafrechtelijk veroordeeld zijn voor een aan de jacht gerelateerde overtreding of
misdrijf.
Met een maatschappelijk onaanvaardbaar voorval (in diverse media d.d. 5-11-11)
willen wij dat illustreren. Het deed zich voor toen de milieupolitie in Drenthe in week
44 van 2011 drie “jagers en oud-boswachters” uit Anloo en Donderen heeft
aangehouden die worden verdacht van het vergiftigen van roofdieren in noord- en
midden-Drenthe. De mannen vergiftigden geschoten wild en zetten de kadavers als
aas weer uit. Roofdieren als vossen, dassen, buizerds en haviken aten hiervan en
stierven een pijnlijke dood. Daarnaast groeven zij ook vallen met aas erin, waaruit
vossen niet meer weg konden. Dat deden ze onder andere op gekweekte fazanten,
die in de jachtgebieden werden uitgezet. Jagers konden daardoor ongehinderd jagen.
-
artikel 5.4, lid 4 moet worden aangevuld met een “d” bepaling, inhoudende: “middels
een proces verbaal van een daartoe bevoegd (onbezoldigd) ambtenaar is vastgesteld
dat de houder op een terrein heeft gejaagd waartoe deze niet bevoegd was.”. Ter
toelichting dient het volgende. In de praktijk gebeurt het regelmatig dat er gejaagd
wordt
op
percelen
grenzend aan het jachtgebied
welke
bewust niet
voor de jacht
verpacht zijn. Een voorbeeld daarvan zijn percelen van gemeenten en in gebruik
door (gemeentelijke) biodiversiteitteams (de zogenoemde B-teams). De B-teams zijn
opgericht ter bevordering van de biodiversiteit en jacht staat daar op gespannen voet
mee: dieren hebben dan toch ergens een schuilplaats. Een ander voorbeeld zijn
percelen in eigendom van personen die om principiële redenen tegen de jacht zijn;
-
artikel 6.1 bepaald dat GS alleen nog maar voor de strikt beschermde soorten
schadevergoeding kunnen toekennen. Dit betekent o.a. dat schade veroorzaakt door
het ree, hert, zwijn maar ook schade veroorzaakt door de das niet meer voor
vergoeding in aanmerking komt met als gevolg dat men zelf maatregelen zal nemen
ter voorkoming van schade. Het laat zich makkelijk raden wat die - mogelijk illegale
en/of onorthodoxe - maatregelen dan inhouden!. Een en ander is hoogst ongewenst!
Artikel 6.1 moet dan ook in vereenstemming gebracht worden met de huidige
bepalingen uit de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (artikel 28 Ffw
en artikel 31 e.v. Natuurbeschermingswet);
|
|
|
 |
|
|
|